Heilshistorische prediking - Zijn we verder gekomen?

Aanleiding

In het Gereformeerd Kerklad van 5 en 12 november 1988 wijdde ds. J.F. Heij onder de titel "Exemplarische" prediking een tweetal artikelen aan het onderscheid tussen exemplarische en heilshistorische prediking. Ook in augustus 1987 werd in dit kerkblad aandacht aan dit thema gegeven. R.H. Bremmer schreef toen twee artikelen onder de titel Kritiek gewogen n.a.v. de verschijning van het boek van C. Trimp, Heilsgeschiedenis en prediking. Deze herhaalde aandacht is een goede zaak. Het gaat daarbij immers niet om onbeduidende zaken, maar om de levende verkondiging van Gods Woord (vgl. H.C. antw. 98). Daarmee staat of valt de kerk.

De hernieuwde aandacht voor het thema "heilshistorische prediking" stemt daarom tot dankbaarheid. Toch bleef er na het lezen van de artikelen van ds. Heij een gevoel van teleurstelling bij mij achter. Ik hoop, dat ds. Heij mij dat niet kwalijk neemt. Waarom die teleurstelling? Ik bleef zitten met de vraag: "Zijn we eigenlijk wel verder gekomen sinds B. Holwerda in 1942 zijn rede voor de predikantenvereniging hield?". Die vraag is legitiem. C. Trimp kwalificeerde in zijn reeds genoemde boek de rede van Holwerda als pionierswerk (p. 107). En hij is van mening, "dat er ruim veertig jaar na het debat nog een aanzienlijke hoeveelheid werk op het punt van de heilshistorische prediking is overgebleven" (p. 108). Holwerda zelf uitte zich aan het einde van zijn rede als volgt: "De moeilijkheden zijn dus nog groot" ("...Begonnen hebbende van Mozes...", p. 113). De rede van Holwerda mag niet als eindpunt beschouwd worden. Prof. Trimp heeft gelijk als hij stelt, dat er nog veel werk moet worden verricht. Toch ben ik van mening, dat we in de afgelopen 46 jaar wel degelijk verder zijn gekomen. Ga maar na.

1. Het fundament van de Bijbelse openbaring

Er is in de eerste plaats het werk van Holwerda zelf. Ik denk daarbij met name aan zijn collegedictaten (Oudtestamentische voordrachten I-III). Holwerda maakte daarin belangrijke opmerkingen, o.a. over structuur en strekking van het boek Genesis, over de betekenis van de naam Jahwe (= Hij-is-actief), en over structuur en strekking van de wetgeving in het Verbondsboek (Ex. 20:22-23:33) en het boek Deuteronomium. Op al deze punten is zijn werk van fundamenteel belang. En omdat op de boeken Genesis t/m Deuteronomium heel het verdere gebouw van de Schrift rust, is het ook voor het begrijpen van heel de verdere heilsgeschiedenis van fundamenteel belang. In zijn collegedictaat over Jozua en Richteren is prof. Holwerda begonnen dit voor de beide genoemde Bijbelboeken uit te werken. Begonnen - het werk van Holwerda bleef pionierswerk. Het was hem niet vergund tot een afgerond geheel te komen. Op 30 april 1952 overleed B. Holwerda, nog geen 6 weken na K. Schilder.

2. Oud en nieuw verbond

Behalve de dictaten van Holwerda is ook van groot belang het proefschrift van J. de Vuyst, "Oud en nieuw verbond" in de brief aan de Hebreeën. De verhouding tussen oud en nieuw verbond vormde een belangrijk element in het debat over de heilshistorische prediking. Dat hoeft niet te verwonderen. Een predikant heeft niet alleen tot taak om het Oude Testament uit te leggen, maar ook om dit voor de gemeente van het nieuwe verbond te concretiseren. En voor dat laatste is het noodzakelijk, dat hij de verhouding tussen oud en nieuw verbond zuiver ziet.

In zijn rede "De heilshistorie in de prediking" wees Holwerda erop, dat deze verhouding niet getypeerd kan worden als wet-evangelie, noch als belofte-vervulling en ook niet als wat-wie. Zelf voelde hij het meest voor de onderscheiding minder-meer ("...Begonnen hebbende van Mozes...", pp. 104-105). En hoe ziet nu De Vuyst in zijn proefschrift deze verhouding? In Jer. 31:31-34 belooft God aan Zijn volk een nieuw verbond, "niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb". Anders dan G.Ch. Aalders en J. Ridderbos ziet J. de Vuyst hier geen tegenstelling tussen oud en nieuw verbond, maar een onderscheid binnen een bestaande eenheid, een onderscheid tussen minder en meer. Alleen zo wordt recht gedaan aan Jer. 31:31-34, aan Heb. 8 (vgl. Heb. 8:6: "beter verbond") en aan de gereformeerde belijdenis (pp. 126-127).

In Het Nieuwe Testament: Boek van het Verbond is C. van der Waal uitvoerig ingegaan op het "meer" van het nieuwe verbond (pp. 132-186). In de brief aan de Hebreeën wordt het "meer" van het nieuwe verbond met name in verband gebracht met het verhevener zijn van Christus' priesterschap boven dat van Aäron. Dat is begrijpelijk gezien de achtergrond van de brief aan de Hebreeën. De gemeente te Jeruzalem had een sterke band met de tempel (vgl. Hand. 6:7: priesters!). Jezus had echter de verwoesting van de tempel aangekondigd (Mat. 24:1-2) en de gemeente zou op het beslissende moment Jeruzalem moeten verlaten (Mat. 24:15-20; Heb. 13:12-14). Maar velen waren nog helemaal niet klaar voor die stap. Integendeel, het was kennelijk zo, dat sommigen wel trouw opgingen naar de tempel, maar de eigen bijeenkomst verzuimden (Heb. 10:25). Het gevaar van afval dreigde, waardoor sommigen alsnog de beloofde erfenis mis zouden lopen (Heb. 3:7-4:11). Tegen die achtergrond schildert de schrijver van de brief aan de Hebreeën het zoveel verhevener zijn van Christus' priesterschap en het door hem bemiddelde nieuwe verbond boven het Aäronitische priesterschap en het daarmee samenhangende oude verbond. Dit impliceert echter ook dat er over het "meer" van het nieuwe verbond meer te vertellen valt dan in de brief aan de Hebreeën gebeurt. Ik denk hierbij met name aan het werk van de Heilige Geest. Wat Jer. 31:31-34 meedeelt over het nieuwe verbond moet gelezen worden in het licht van Ez. 36:25-27 (zie 2 Cor. 3:6). Het nieuwe verbond functioneert veel beter dan het oude, doordat God Zijn Geest heeft uitgestort. Het bovenstaande is van belang i.v.m. de vraag van prof. Trimp, waar binnen de heilshistorische prediking de plaats van het werk van de Heilige Geest is (Heilsgeschiedenis en prediking, p. 108). Mijns inziens dient bij de verdere bezinning hierover het uitgangspunt in Jer. 31 en Ez. 36 te worden genomen.

3. Verbond en heilshistorie

Het bovenstaande maakt reeds duidelijk, dat "verbond" en "heilshistorische prediking" nauw met elkaar verbonden zijn. Over deze samenhang valt echter nog meer te vertellen. In 1960 en volgende jaren schreef M.G. Kline in The Westminster Theological Journal een aantal artikelen over de formele overeenkomst tussen de Bijbelse verbonden en de Hethitische staatsverdragen. Het betreft de verdragen tussen een Groot-Koning en een vazal. Door C. Vonk werd hieraan in het kort aandacht geschonken in De Voorzeide Leer Ia (pp. 314 e.v.). Een uitgebreidere beschrijving werd gegeven door G. van Rongen in Zijn vast verbond. Zowel de Bijbelse verbonden als de Hethitische verdragen kennen de volgende drie hoofddelen:

1. Historische inleiding, waarin de weldaden van de Groot-Koning worden opgesomd.
2. De bepalingen waaraan de vazal onderworpen is.
3. Zegen (bij gehoorzaamheid) en vloek (bij ongehoorzaamheid).

Heel duidelijk is deze structuur terug te vinden in het boek Deuteronomium (historische inleiding: 1-4; bepalingen: 5-26; zegen en vloek: 27-30). In De Voorzeide Leer Ic gaf C. Vonk een synthese van de opvattingen van B. Holwerda en M.G. Kline m.b.t. het boek Deuteronomium. Mozes staat in Deuteronomium aan het einde van zijn leven en draagt de leiding van het volk over aan Jozua. Dit laatste gebeurt in de vorm van een successieverbond, waarbij Mozes de Israëlieten er nadrukkelijk op wijst, dat de liefde die God aan Zijn volk bewezen heeft (historische inleiding) dient te leiden tot een leven uit dankbaarheid, tot het onderhouden van Gods geboden. Als Israël dat doet zal God Zijn volk ook verder zegenen. Weigert Israël Gods verbond te houden dan wacht het de verbondswraak.

In het bovenstaande zien we een verschijnsel dat voor de heilshistorische prediking van groot belang is, namelijk dat de vermaningen gebaseerd worden op de heilshistorie. Ook bij de profeten zien we dit. Zij hadden te maken met een volk dat van God afgedwaald was en Zijn verbond overtrad. De historische inleiding wordt nu een aanklacht: "Mijn volk, wat heb Ik u aangedaan en waarmede heb Ik u vermoeid? Getuig tegen Mij! Immers heb Ik u gevoerd uit het land Egypte en uit het slavenhuis heb Ik u verlost, en Ik zond voor u heen Mozes, Aäron en Mirjam." (Mi. 6:3-4). Maar ook in de brieven van Paulus vinden we een dergelijke verbondsmatige structuur (C. van der Waal, Het Nieuwe Testament: Boek van het Verbond, pp. 104-109). Het verschil met het Oude Testament is dat nu de vermaningen gefundeerd worden in het kruis en de opstanding van de Messias, waardoor Deze Zijn gemeente loskocht en een duurzame verlossing verwierf.

We komen dus bij Gods spreken in de Bijbel een vast patroon tegen. Begonnen wordt met het uiteenzetten van Gods weldaden aan Zijn volk. Daarop worden dan de eisen gegrond. Gehoorzaamheid leidt tot zegen, ongehoorzaamheid tot vloek. Dit patroon moet ook bepalend zijn voor de prediking. De vermaningen komen dan niet in de lucht te hangen, maar zijn gekoppeld aan de verkondiging van Gods weldaden: heilshistorie in de prediking. Bij het preken over de historische boeken van het Oude Testament moet dan wel het "meer" van het nieuwe verbond in rekening worden gebracht. In de heilsgeschiedenis van het oude verbond wordt Gods genade openbaar. Maar ook Zijn toorn over wie die genade veracht. Uit het "meer" van het nieuwe verbond volgt, dat Gods genade nu nog veel groter is. Maar ook Zijn toorn over wie die genade veracht...

4. De sluitsteen van de Bijbelse openbaring

A. Kuyper heeft erop gewezen, dat er vaak over losse teksten gepreekt wordt. "Maar heel het Woord prediken, is natuurlijk heel iets anders". En wat is dat dan volgens Kuyper? "Heel de geschiedenis der heilsopenbaring van de Schepping af tot het eind der Openbaring incluis, in zijn saamhang overzien, in zijn beteekenis doorgronden, in zijn mystieke zin duiden, en in zijn symbolische strekking aan ieder duidelijk maken" ("...Begonnen hebbende van Mozes...", p. 106). Dat is niet gering. De noodzaak tot heilshistorische prediking noopt daarom tevens tot een nieuwe bestudering van de Schrift om deze in haar samenhang te overzien en in haar betekenis te doorgronden. Holwerda is daarmee begonnen in zijn colleges. Hij begon bij "Mozes". C. van der Waal pakte de zaak van de andere kant aan. Hij concentreerde zich op het boek Openbaring (Openbaring van Jezus Christus I-II). Deze benadering is zinvol. Openbaring zit boordevol met zinspelingen op het Oude Testament. Ook zijn er allerlei dwarsverbindingen met de "evangeliën". Bestudering van het boek Openbaring kan daarom helpen om de grote lijnen beter te zien. Reeds Holwerda wees hierop in zijn rede over de heilshistorische prediking ("...Begonnen hebbende van Mozes...", p. 105).

Van der Waal liet in zijn beide boeken over Openbaring zien, hoe de prediking van de profeten en de woorden van Jezus tegen Jeruzalem in Openbaring worden voortgezet en een afsluiting vinden. A.J. Beagly kwam in zijn proefschrift uit 1983 tot dezelfde conclusie. Hij typeerde het laatste Bijbelboek als "de sluitsteen van de Bijbelse openbaring" en vervolgde: "De Apocalyps verzamelt thema's overal uit het Oude Testament bijeen en laat zien hoe Jezus Christus de belichaming is van Jahwes zegeningen, die Hij aan Zijn volk beloofde. Zij laat echter ook zien, dat zelfs de natie van Israël en Jahwes uitverkoren woonplaats, Jeruzalem, niet immuun voor het oordeel zijn." (The "Sitz im Leben" of the Apocalypse with particular reference to the role of the church's enemies, p. 180).

5. Heilshistorische prediking in de Oude kerk

"Er was in het leven van de kerk een tijd, waarin het paasfeest om zo te zeggen alles voorstelde. Want aangezien er nog geen andere feesten waren, had het alleen de gehele heilsgeschiedenis van de schepping tot aan de wederkomst tot inhoud. Bovendien ontwikkelden zich daaruit ook wezenlijke bestanddelen van het gemeenteleven: de liturgie, de typologische exegese, de catechese, de theologie en ook de vaste canon van de Schrift." Aldus R. Cantalamessa, Ostern in der Alten Kirche, p. XIII. Een paaspreek uit die eerste tijd werd in de jaren dertig van deze eeuw teruggevonden. Auteur: Melito van Sardes. Melito was in zijn dagen (tweede helft van de tweede eeuw) iemand van betekenis. Hij heeft een groot aantal (ca. 18) publicaties op zijn naam staan, waaronder een commentaar op het boek Openbaring (Eusebius, H.E. IV 26:2). Helaas zijn deze verloren gegaan. Afgezien van de teruggevonden paaspreek Peri Pascha hebben we slechts de beschikking over fragmenten van zijn werk.

In 1973 promoveerde C. van der Waal op de paaspreek van Melito. In het proefschrift is een vertaling van de paaspreek opgenomen (Het Pascha van onze Verlossing, pp. 165-196). Het blijkt, dat Melito de typologische methode volgt, d.w.z. hij ziet de verhouding tussen oud en nieuw verbond als die tussen model (voorafbeelding, type) en eindresultaat (vgl. C. van der Waal, Het Nieuwe Testament: Boek van het Verbond, pp. 7-27). Melito zelf drukte het als volgt uit:

Want oud en nieuw is de verborgenheid des Heren,
oud wat de voorafbeelding betreft,
doch nieuw wat de genade betreft.
Maar wanneer gij kijkt naar de voorafbeelding,
ziet gij de verwerkelijking in het eindresultaat.
(Peri Pascha 58)

Ter vergelijking kan gedacht worden aan het gebruik van een maquette, bijvoorbeeld van een kerkgebouw. In die maquette is het eindresultaat al zichtbaar nog voor er één steen gelegd is. Zo is het ook met oud en nieuw verbond. Er is een voortgang van minder naar meer. De voorafbeeldingen van het oude verbond werden vervangen door de verwerkelijking in Christus. De genade is meer dan overvloedig geworden. Maar tegelijk is de omgang niet structureel veranderd. En daarom drukt het Oude Testament net zo goed als het Nieuwe Testament ons elke keer weer met de neus op onze ontzaglijke verantwoordelijkheid als wij die genade zouden afwijzen.

Conclusie

Uit het voorgaande kan de conclusie getrokken worden, dat er wel degelijk het een en ander is bereikt. Het zijn echter nog voornamelijk brokstukken, eenheden die vrij los naast elkaar staan. Ik hoop, dat er van het bovenstaande nieuwe stimulansen naar de prediking uitgaan. Maar dat is niet genoeg. Voor daadwerkelijke vernieuwing van de gereformeerde prediking is het nodig, dat de verschillende brokstukken worden geïntegreerd tot een samenhangende visie. Wie neemt de uitdaging aan?

Albert Welleweerd