Schepping en evolutie

In het ND van zaterdag 22 april 2006 stond op de opiniepagina een artikel over schepping en evolutie. Het slot luidt: "En laten wij bij dat alles niet vergeten dat het de opdracht van onze Here Jezus is om één te zijn, één in liefde voor elkaar en één in liefde voor de wereld om ons heen, om de mensen te vertellen over de God die deze wereld schiep en die de kroon van Zijn schepping, de mens die in zonde viel, zó liefhad dat Hij Zijn Zoon gaf om die mensen te roepen tot gemeenschap met Hem".

Hier zeg ik uit het diepst van mijn hart 'amen' op. Daarom vind ik het erg jammer dat in dit artikel de mogelijkheid wordt opengelaten dat de mens uiteindelijk afstamt van een eencellig wezen. Hoe kun je nog spreken over de mens als de kroon van Gods schepping als je in twijfel trekt of de mens wel werkelijk geschapen is? Het artikel laat ook de mogelijkheid open dat Adam niet een historische persoon was, maar model staat voor een ieder van ons. Hoe valt dat te rijmen met wat de apostel Paulus in Rom. 5:12 schrijft: "Door één mens is de zonde in de wereld gekomen"?

Als we echt van elkaar en van de mensen in de wereld houden, moeten we niets afdoen van wat God ons in Zijn Woord leert. Alleen dan zullen we echt één zijn.

Albert Welleweerd, Deventer

Naschrift

Prof. dr. K. Schilder waarschuwde in 1936 al tegen het misbruik van de term "schepping" door evolutionistische schrijvers:

"Hoevelen laten zich b.v. niet van de wijs brengen, als zij hedendaagsche schrijvers elk oogenblik hooren betoogen, dat men God als SCHEPPER toch zijn eere geven zal? O, denken ze dan, dat zijn goede klanken; en als ze dan wat van de evolutie gehoord hebben, verheugen ze zich met groote blijdschap, denkende: deze of die hedendaagsche schrijver, dat is er dus al weer één, die tegen Darwin, en tegen de leer van de evolutie de wapenen scherpt! En als ze dan érg onnoozel of traag in het critisch benaarstigen zijn — dat komt in de beste families voor — dan denken ze zoo heimelijk, of ook wel hardop: hoe is het mogelijk, dat menschen als K. S. en andere boosdoeners nog wat op zulke broeders aan te merken hebben?

Maar zulke menschen weten niet, dat heel die opmerkingenreeks over God, die als Schepper tot zijn eer komen moet, in veel gevallen niets anders beteekent, dan dat men in dien naam uitdrukken wil, dat de wereld van God afhankelijk is. In den aan God gegeven scheppersnaam wil men de wereld als van Hem afhankelijk qualificeeren. Maar uitdrukkelijk verklaart men dan tevens, dat met dien naam nog volstrekt niets gezegd is omtrent den oorsprong van de wereld; dat het bezorgen van dien naam (God als Schepper) nog in het minst niet iets zeggen kan of wil over de eerste periode der wereld; dat het begrip "scheppen" alleen maar gelóófswaarde heeft, en alleen aan het gelóóf den dienst doet, dien het noodig heeft: den dienst n.l. van een goede, passende terminologie voor het uitdrukken van de afhankelijkheid van "alle vleesch".

Met andere woorden: het gebruik van den naam "Schepper" wil bij zulke theologen of filosofen letterlijk niets te máken hebben met b.v. de wetenschap. Geloofskennis is geen wetenschapszaak, zeggen ze dan, en gaat daar buiten om. En zoo kunnen ze druk spreken over God als Schepper, die tot "zijn eer" móet komen, en tegelijk heel de wetenschappelijke evolutietheorie vrij spel laten, of als in hoofdzaak juist erkennen.

Terwijl eenvoudige menschen nog altijd denken, dat iemand, die God als Schepper eert, een strijder is tegen "de" leer der evolutie, en terwijl dit tragisch misverstand soms wordt versterkt door voorgangers, die òf niet nauwkeurig lezen, òf niet precies determineeren, daar is het nuchtere feit onloochenbaar, dat zoo iemand in meer dan één geval de beslissende vóóronderstellingen der evolutiegedachte aanvaardt, en ze zelfs ook zijnerzijds tot onderbouw van eigen cultuurfilosofische of godsdienstfilosofische beschouwingen maakt."

(Uit: G. Puchinger, Een theologie in discussie. Prof.Dr.K.Schilder: profeet – dichter – polemist. Met als bijlage het debat Noordmans-Schilder in 1936, pp. 99-100)