In het ND van maandag 6 januari 2003 wordt aandacht geschonken aan het boek van ds. G.H. van Kooten Paulus en de kosmos. Ds. Van Kooten is van mening dat de bijbelboeken Kolossenzen en Efeziërs niet door Paulus geschreven zijn, maar door een leerling van Paulus. Dit ondanks dat Kolossenzen 1:1 luidt: "Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus, en Timoteüs onze broeder" en Efeziërs 1:1: "Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus, aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus, die [te Efeze] zijn". Tegelijk zegt ds. Van Kooten, dat de vroege christenen deze brieven als profetische geschriften hebben herkend. Dat zouden ze nooit gedaan hebben als de beide brieven niet werkelijk door Paulus waren geschreven. Tertullianus vermeldt dat de auteur van de Handelingen van Paulus en Thekla uit zijn ambt gezet werd, alleen omdat hij het boek onder Paulus naam had geschreven. En Serapion, die bisschop van Antiochië was, schreef: "We ontvangen zowel Petrus als de andere apostelen als Christus, maar de geschriften die ten onrechte hun naam dragen verwerpen we" (J.A.T. Robinson, Redating the New Testament, pp. 187188).
Ds. Van Kooten zegt ook, dat Paulus een spoedige wederkomst verwachtte. "Dat Paulus een spoedig einde van de kosmos verwachtte, en dat dat niet kwam, is toch een dwingende vraag." Er zijn inderdaad passages in de brieven van Paulus die de indruk wekken, dat hij Jezus spoedig terug verwachtte. Deze passages kunnen echter ook anders uitgelegd worden. Wat dat betreft is het met Paulus woorden niet anders dan met die van zijn Heer. Ook als Jezus over het einde spreekt, heeft dat niet altijd betrekking op de wederkomst. "Het kan ook de ondergang van het aardse Jeruzalem zijn, want bij het spreken daarover maakt Hij ook vaak de indruk over het einde van de tijd en over de laatste, de grote oordeelsdag te spreken", aldus Augustinus in De stad van God (XX,5). In zijn rede over de verwoesting van Jeruzalem (Matteüs 24, Marcus 13, Lucas 21) had Jezus uitdrukkelijk gesteld dat Jeruzalem binnen één generatie verwoest zou worden. Op basis daarvan verwachtten Paulus, Jakobus en Petrus een spoedig ingrijpen van Jezus, maar dat ingrijpen viel niet noodzakelijkerwijze samen met zijn terugkomst.
In het ND van vrijdag 10 januari 2003 staat een verslag van een lezing van dr. A. Noordegraaf. Hij ligt er niet wakker van als de moderne bijbelkritiek de historiciteit van het spreken van de slang in Genesis 3 of van Jona in de vis in twijfel trekt. Ik ook niet, maar ik lig er wel wakker van als gereformeerden de resultaten van de moderne bijbelkritiek overnemen. Noordegraaf neemt die resultaten niet zonder meer over, maar wijst ze ook niet af. Geloven dat Jona werkelijk drie dagen binnenin een grote vis heeft geleefd mag. Maar als je dat niet wilt geloven is het ook goed. De verwijzing van Jezus naar het verblijf van Jona in de vis is voor dr. Noordegraaf niet doorslaggevend. Jezus heeft zich in zijn spreken en manier van formuleren aangesloten bij het denken van mensen uit zijn tijd, aldus dr. Noordegraaf in het ND van zaterdag 11 januari 2003. En in die tijd geloofde men nu eenmaal dat Jona echt drie dagen in een grote vis heeft geleefd. Dr. Noordegraaf zelf is daar niet van overtuigd. Hij sluit niet uit dat het verhaal over Jona in de vis niet letterlijk, maar symbolisch moet worden opgevat. Het gaat hem op de boodschap en voor die boodschap is het niet belangrijk of het "zintuiglijk waarneembaar" gebeurd is. Uit het boek Jona blijkt echter nergens dat het verhaal over Jona in de vis niet letterlijk moet worden opgevat. Ook Jezus woorden wijzen niet in die richting. Waarom wil dr. Noordegraaf dan met alle geweld de mogelijkheid openlaten om het verhaal over Jona in de vis figuurlijk op te vatten?
Ditzelfde geldt ook voor het spreken van de slang in Genesis 3. Uit de tekst blijkt nergens dat dit niet letterlijk moet worden opgevat. Waarom wil dr. Noordegraaf dan de mogelijkheid openlaten om het symbolisch op te vatten?
Verder noemt dr. Noordegraaf met instemming het artikel van drs. J.J.T. Doedens in Woord op schrift. Deze vat de schepping in zeven dagen niet letterlijk, maar metaforisch op. Aan het slot van zijn bijdrage schrijft hij: "De beschrijving in zes plus één scheppingsdagen is mogelijk gekozen vanuit het aspect van een door Gód gegeven Israëlitische sabbatsweek." Maar volgens Exodus 20:811 is het net andersom: de Israëlitische sabbatsweek is gebaseerd op de zes plus één scheppingsdagen.
Dr. Noordegraaf is boos op L.M.P. Scholten, omdat die vorig jaar signaleerde dat er binnen de orthodoxe christenheid een stille revolutie bezig is, omdat de Schriftkritiek steeds meer wordt omarmd. Ik zou willen vragen: "Is uw toorn billijk ontstoken?" In Liquidatie der Reformatie schreef dr. C. van der Waal o.a. over "De taktiek van de Stille Omwenteling". Hij verwees daarbij naar dr. F.A. Schaeffer volgens wie het modernisme via drie stadia de kerken binnendringt:
Met dr. Noordegraaf bevinden we ons in het eerste stadium. Hij vraagt alleen nog maar om verdraagzaamheid. Je mag best geloven dat Jona zich drie dagen in de vis bevond. Maar je moet ook ruimte geven aan mensen die daar anders over denken. Als dr. Schaeffer gelijk heeft, zal het daar niet bij blijven.
Albert Welleweerd