U bent nu zwanger; u zult een zoon baren en hem Ismaël noemen; want Jahweh heeft u verhoord in uw ellende (Genesis 16:11).
Wat is er, Hagar? Wees niet bang, want God heeft in zijn verblijf het wenen van uw kind gehoord (Genesis 21:17).
In de geschiedenis van de slavin Hagar en haar zoon Ismaël zien we veel menselijk falen. Na tien jaar wachten op een zoon dachten Abraham en Sara dat ze God een handje moesten helpen bij de vervulling van zijn belofte. Daarmee brachten ze veel ellende teweeg. Sara pikte het niet dat haar slavin hooghartig op haar neerkeek, omdat zij wel zwanger was en Sara niet. Ze maakte Hagar het leven zo zuur, dat die bij haar meesteres vandaan vluchtte. Want moest er nu van haar en haar kind, dat toch ook een kind van Abraham was, terechtkomen? In deze situatie kon alleen God nog voor een oplossing zorgen. Bij een waterbron in de woestijn verscheen Hij aan Hagar. Hij wees Hagar haar plaats: "Ga naar uw meesteres terug en dien haar" (Genesis 16:9). Maar Hij verzekerde Hagar ook dat zij een zoon baren die geen slaaf zou zijn, maar een onafhankelijk leven zou leiden. Ze moest haar zoon Ismaël (God hoort) noemen, "want Jahweh heeft u verhoord in uw ellende" (Genesis 16:11).
Hagar ging terug naar haar meesteres. Ze beviel van een zoon en Abraham noemde hem Ismaël. Maar later, toen Isaak geboren was, zag Sara dat Ismaël haar zoon uitlachte. Ze eiste van Abraham dat hij Hagar en Ismaël zou wegzenden. Abraham had hier grote moeite mee. Ismaël was toch ook een zoon van hem? Maar God gaf Abraham te kennen dat hij naar Sara luisteren moest. Ismaël was niet de beloofde zoon. Abraham moest daarom Hagar en Ismaël wegzenden. Hij kon dat ook gerust doen, want God zou ook Ismaël tot een volk maken.
Het leek er in eerste instantie niet op dat God zijn belofte aan Ismaël zou nakomen. De jongen dreigde in de woestijn van dorst om te komen. Maar "God hoorde het wenen van de jongen, en de engel van God riep uit de hemel tot Hagar: 'Wat is er Hagar? Wees niet bang, want God heeft in zijn verblijf het wenen van uw kind gehoord'" (Genesis 21:17). Toen opende God haar ogen. Ze zag een waterput, vulde de waterzak en gaf het kind te drinken. Zo redde God Ismaël van de dood. Ook daarna werd hij door God beschermd. Toen hij volwassen was, werd hij een ervaren boogschutter.
God hoorde het geween van Hagar en dat van Ismaël. Hij zag hun tranen. En toen greep Hij in. Ismaël was niet de beloofde zoon met wie God zijn verbond zou voortzetten. Toch werd hij door God beschermd en gezegend. Zal God dan ook geen rekening houden met onze tranen? Zal Hij die onbewogen gadeslaan? Of zal Hij ook ons beschermen en zegenen? We zijn toch niet minder dan Ismaël? We zijn toch door Messias Jezus in Israël ingelijfd en zo Abrahams kinderen geworden?
Albert Welleweerd, 2003