De historische achtergrond van Zacharia 12-14

Zacharia 12:1a luidt: "Godsspraak, het woord des HEREN, over Israël." Zacharia 12-14 vormt dus een profetie over Israël. We moeten 12:1a als een opschrift boven de laatste drie hoofdstukken van Zacharia beschouwen. Deze drie hoofdstukken vormen dus een eenheid. Het is goed dat in het oog te houden.

In 12:1-9 wordt gesproken over een aanval van alle volken op Jeruzalem. Jeruzalem zal voor de volken een struikelblok worden en een steen die ze moeten tillen en waaraan ze zicht lelijk zullen verwonden. We hebben hier te denken aan de strijd die de Makkabeeën tegen de Syrische legermacht gevoerd hebben. Vergelijk Ezechiël 38, 39: "Te dien dage zal Ik zoeken te verdelgen alle volken die tegen Jeruzalem oprukken."

Zacharia 12:10-14 wordt gewoonlijk betrokken op het berouw over de dood van de Christus op de Pinksterdag en daarna. De apostel Johannes zegt immers in Johannes 19:17: "En weder zegt een ander schriftwoord: Zij zullen zien op Hem die zij doorstoken hebben." Staat daar niet duidelijk dat Zacharia 12:10-14 betrekking heeft op de Messias? We moeten echter het verband vasthouden. In 12:1-9 ging het over de tijd van Antiochus Epifanes. In 12:10-14 staan geen exegetische richtingaanwijzers waaruit we kunnen afleiden dat het daar over een andere tijd gaat. Johannes ziet in het doorsteken van Jezus een typologische vervulling van Zacharia 12:10-14.

Laten we de tekst eens wat nader bekijken. De Willibrordvertaling geeft Zacharia 12:9, 10 als volgt weer: "Op die dag zal Ik erop uit zijn al de volken die tegen Jeruzalem zijn opgetrokken te verdelgen. Maar over het huis van David en de bevolking van Jeruzalem zal Ik een geest van mededogen uitstorten die hen tot bidden brengt. ..." Opvallend is dat bij de Willibrordvertaling in tegenstelling tot de Nieuwe Vertaling er het woordje "maar" bijstaat. De Statenvertaling heeft "Doch over het huis Davids ..." Hieruit volgt dat vers 10 een tegenstelling met vers 9 vormt. Wie Zacharia 12 zonder vooringenomenheid leest, zal tot de conclusie komen dat het in vers 10-14 over dezelfde tijd als in vers 1-9 gaat.

In vers 10 wordt gesproken over iemand die de Joden doorstoken hebben. Ik dacht dat daar niemand anders mee bedoeld kan zijn dan de hogepriester Onias III. Toen Onias eerst afgezet en later vermoord werd, strafte God door een verschrikkelijke terreur van de Syriërs: de grote verdrukking. Onias was immers de door God aangestelde hogepriester. Zijn ontzetting uit het ambt en zijn vermoording betekende rebellie tegen God zelf. Het verbond met de HERE werd daardoor verbroken. De hand van de HERE drukte zwaar op Israël. Dan zendt de HERE door zijn Geest berouw. Alle stammen gaan inzien dat door de dood van de wettige hogepriester de verbondsgemeenschap met de HERE verbroken is. Op echt Oosterse wijze wordt er gerouwd.

Maar dan zal er een bron ontsloten zijn ter ontzondiging en reiniging. De HERE zal de valse profeten uit het verbondsvolk wegdoen. Roeiden de Makkabeeën niet de goddelozen in Israël uit?

Inmiddels zijn we al bij Zacharia 13:7 aangekomen. We vinden hier alweer een tekst die in het Nieuwe Testament aangehaald wordt. Maar ook hier is het goed de oorspronkelijke betekenis vast te houden. De herder die gedood wordt, is weer de hogepriester Onias. Door zijn dood komt de kudde zonder herder te zitten. De schapen worden verstrooid. Tweederde van het verbondsvolk zal uitgeroeid worden. Wat overblijft, zal door het vuur gelouterd worden. Vergelijk ook wat Daniël hiervan zegt. "Sommigen van de wijzen worden ten val gebracht opdat ze gelouterd, gezift en gezuiverd worden" (Daniël 11:35a). "Velen zullen gezift, gezuiverd en gelouterd worden" (Daniël 12:10a). Door het oordeel gelouterd blijft er een Gode aangenaam verbondsvolk over. De verbondsgemeenschap wordt hersteld. "Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God."

In hoofdstuk 14 zien we het motief van hoofdstuk 12 terugkeren. Alle volken trekken ten strijde tegen Jeruzalem. Gruwelijke taferelen spelen zich in de stad af. Maar dan zal de HERE uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger deed, op de dag van zijn krijg. De HERE zal zijn voeten op de Olijfberg zetten. De Olijfberg zal dan in tweeën splijten, zodat er een geweldig dal ontstaat waardoor de inwoners van Jeruzalem kunnen vluchten. Daarna zal de HERE zijn intocht in Jeruzalem houden. Op die dag zal het eerst heel donker zijn, maar tegen de avond zal het licht worden.

Weer hebben we hier te denken aan de tijd van Antiochus Epifanes. In die tijd werd immers de stad Jeruzalem ingenomen. Gruwelijke taferelen speelden zich daar af. Een gedeelte van de bewoners vluchtte toen de stad uit naar de bergen. Meer dan drie jaar later trok Judas de Makkabeeër Jeruzalem binnen. De tempel werd opnieuw gewijd. Tegen de avond werd het licht.

Op die dag zal er levend water uit Jeruzalem stromen,
de ene helft naar de oostelijke zee,
de andere helft naar de westelijke zee,
zo zal het zijn, zomer en winter.
En de HEERE zal Koning worden over het ganse land;
te dien dage zal het zijn:
de HEERE alleen,
en zijn naam alleen.

De HERE zal de volken die tegen Jeruzalem zijn opgetrokken met een grote plaag treffen. De overgeblevenen uit de volken zullen van jaar tot jaar naar Jeruzalem optrekken om het loofhuttenfeest te vieren. Het lijkt me niet juist om te zeggen: "Het gaat hier over de N.T.-ische kerk, die uit alle volken vergaderd wordt" of: "Het gaat hier over het vervulde Loofhutten." We moeten het verband vasthouden. Het gaat hier over proselieten en Godvrezenden, die naar Jeruzalem gaan om het loofhuttenfeest te vieren. Vergelijk ook Jesaja 56:6, 7: "En de vreemdelingen die zich bij de HERE aansloten om Hem te dienen, en om de naam des HEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn, allen die de sabbat onderhouden, zodat zij hem niet ontheiligen en die vasthouden aan mijn verbond: hen zal Ik brengen naar mijn heilige berg en Ik zal hun vreugde bereiden in mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar, want mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken." En Zacharia 8:22: "Ja, vele natiën en machtige volken zullen komen om de HERE der heerscharen te Jeruzalem te zoeken en de gunst des HERE af te smeken."

Albert Welleweerd, 1979